Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet kaderregeling vut overheidspersoneel

 

Artikel 8
1
De Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden wordt met ingang van een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip, dat niet later is dan 1 januari 1996, ingetrokken.
2
Op de dag vóór het in het eerste lid bedoelde tijdstip bestaande rechten en verplichtingen van belanghebbenden, lichamen en het Algemeen burgerlijk pensioenfonds, op grond van de in het eerste lid genoemde wet, de bepalingen van de Wet bevordering doorstroming onderwijspersoneel en van de Wet bevordering doorstroming onderwijspersoneel II, blijven, mits zij niet op dat tijdstip volgens de bepalingen van die wetten eindigen, met ingang van dat tijdstip op de voet van die bepalingen bestaan maar worden beschouwd als uit een vut-overeenkomst ontstane rechten en verplichtingen.
3
De Wet van 28 september 1989, houdende bijzondere regelen met betrekking tot het recht op uitkering als bedoeld in de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden (Stb. 1989, 478), wordt ingetrokken met ingang van het in het eerste lid bedoelde tijdstip.
4
Rechten en verplichtingen van belanghebbenden, lichamen en het Algemeen burgerlijk pensioenfonds, die op of na het in het eerste lid bedoelde tijdstip zouden ontstaan uit hoofde van de in het derde lid genoemde wet ontstaan dienovereenkomstig, met dien verstande dat te dien aanzien een vut-overeenkomst waaraan de belanghebbende rechten zou hebben kunnen ontlenen indien hij niet met recht op wachtgeld zou zijn ontslagen, in de plaats treedt van de in het eerste lid genoemde wet.
5
In afwijking van het eerste lid blijft artikel 24 van de in dat lid genoemde wet van toepassing op een beslissing als bedoeld in dat artikel, genomen voor het in het eerste lid bedoelde tijdstip en is dat artikel van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een beslissing die op of na dat tijdstip is genomen naar aanleiding van een verzoek of een aanvraag, gedaan voor dat tijdstip, op basis van die wet.
6
Voor de toepassing van het tweede, vierde en vijfde lid treedt het Vut-fonds in de plaats van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds.
7
Indien en voor zover op het in het eerste lid bedoelde tijdstip niet is voorzien in bepalingen, als bedoeld in artikel 3, achtste tot en met elfde lid, artikel 6, achtste lid, en artikel 7, achtste lid, van de in het eerste lid genoemde wet, wordt daarin voorzien door Onze Minister. De vorige volzin is van toepassing ten aanzien van:
a
toekenningen aan belanghebbenden van uitkeringen;
b
vaststellingen van het bedrag van uitkeringen (uitkeringspercentage); en
c
verrekeningen van uitkeringen met andere inkomsten, door het bestuur van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds, voorzover die toekenningen, vaststellingen en verrekeningen hebben plaatsgevonden in de naar het oordeel van Onze Minister gerechtvaardigde verwachting dat met terugwerkende kracht bepalingen als bedoeld in de vorige volzin zouden gaan gelden op grond waarvan die toekenningen, vaststellingen en verrekeningen konden plaatsvinden. Op de door Onze Minister te treffen voorziening is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •